In Nederland zou hij iemand kunnen worden
Dit artikel is gebaseerd op gesprekken met L., zijn familieleden, medewerkers van opvanglocaties en Vluchtelingenwerk. Bepaalde details, zoals het geboortejaar van L. en zijn exacte reis, zijn door NRC niet onafhankelijk te verifiëren. Vanwege zijn kwetsbare situatie wordt de hoofdpersoon in dit verhaal alleen bij initiaal genoemd en is hij niet herkenbaar gefotografeerd. Zijn echte naam, en die van zijn moeder en broer, zijn bekend bij de redactie. Dit verhaal is mede tot stand gekomen door financiële bijdragen van Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten en Postcode Loterij Fonds voor Journalisten.
Iedere dag kijkt L. naar de jeugdfoto waarop hij zelfverzekerd in voetbaltenue poseert. De droom om profvoetballer te worden, bracht hem van Gambia naar Nederland. Maar zonder verblijfsvergunning staat zijn leven hier al jaren stil.
En dus pakt L. zijn tas en vertrekt, amper twaalf jaar oud
De foto geeft hem ook kracht, houdt zijn droom in leven
9 Aug 2025 - NRC
Door Hugo Verkley Fotografie Mona van den Berg
Hij staat erop als een profvoetballer: zelfverzekerde blik in de camera, arm om de schouder van een ploeggenoot. Voor L. (21) is het meer dan een jeugdfoto, het is het begin van zijn Europese droom. Die foto bracht hem van Gambia naar Nederland, waar hij al vier jaar ongedocumenteerd leeft. Zonder status, zonder zekerheid. Terwijl het migratiebeleid verhardt, blijft hij trainen, dromen, wachten. Wat doet het met iemand om te blijven vechten voor een toekomst in een land dat hem niet wil? „Ik heb niets en ben niets, maar wil zo graag iemand zijn.”
APRIL 2025
L. rent over het voetbalveld. Ver voor zijn acht trainingsmaatjes uit. „Rustig aan maar, jongen”, roept de trainer, een twintiger in een korte zwarte broek en een iets te strak blauw shirtje, fluitje om zijn nek. L. schudt zijn hoofd. Niets ervan. Ook al traint hij slechts mee met het tweede team van een Utrechtse tweedeklasser, hij geeft alles. Iedere oefening weer. Hij moet wel, vindt hij.
„Drink even wat, jongens”, zegt de trainer na een poosje.
De spelers pakken een bidon uit een krat en nemen een slok terwijl ze staan uit te hijgen tegen de omheining. L. niet. Hij trekt zijn zwarte sokken nog wat hoger op over zijn knieën, zakt naar het gras en begint fanatiek push-ups te doen. De anderen stoten elkaar verbaasd aan. „Wat doe je, man?”, roept er eentje.
Stoïcijns gaat L. verder, terwijl zijn gele fluorescerende shirt flikkert in het licht van de ondergaande zon en het zweet van zijn voorhoofd druppelt.
Als de training voorbij is, kleedt hij zich als eerste om, pakt zijn oranje rugzak en stapt op zijn zwarte omafiets. Terug naar huis, dat sinds begin 2025 een kleine kamer is in een flat in Utrecht. Daar woont L. met twee andere mannen die, net als hij, ongedocumenteerd zijn. Een uit Nigeria en de ander uit Irak, gelooft hij. Net als landelijk ongeveer zevenhonderd anderen maken ze gebruik van een opvangplek die valt onder de Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen (LVV), ook wel bekend als de bed-badbroodregeling. Mensen die asiel aanvroegen in Nederland, de aanvraag zagen worden afgewezen maar vaak de hoop hebben hier alsnog asiel te verkrijgen. Hoeveel mensen er totaal ongedocumenteerd verblijven in Nederland, is lastig vast te stellen, omdat zij niet staan geregistreerd. Volgens de recentste cijfers uit 2020 gaat het, zo stelt het WODC, om 23.000 tot 58.000 mensen.
Mensen zonder duidelijk toekomstperspectief, die vaak niet kunnen of willen terugkeren naar het land van herkomst en balanceren tussen hoop en wanhoop, schaamte en overlevingsdrang. Hun leven staat steeds langer op pauze, mede door oplopende wachttijden bij de
Immigratieen Naturalisatiedienst (IND). Die kunnen verder toenemen als de asielwetten van de inmiddels opgestapte minister Faber worden aangenomen. De Tweede Kamer stemde al in; na het zomerreces volgt de beslissing van de Eerste Kamer.
Nieuwe asielwetten of niet, L. peinst er niet over terug te keren naar Gambia. Hij is al zo lang onderweg en gefocust op zijn doel, hij kan nu toch niet opgeven? En daarnaast: wat moet hij zijn familie zeggen als hij terugkeert? Maar lang kan hij het leven dat hij nu leidt ook niet volhouden, dat ziet hij zelf steeds meer in.
De Utrechtse flat waar hij woont wordt duidelijk al jaren slecht onderhouden. Behang bladdert van de muren, etensresten plakken op het gasfornuis. Koken doet hij zelf; iedere twee weken ontvangt hij van de opvangplek honderd euro om te voorzien in levensonderhoud. De drie mannen delen een woonkamer, keuken, wc en douche. Ze hebben een eigen slaapkamer, die ze kunnen afsluiten met een hangslot. De kamer van L. is zo’n zes vierkante meter groot en sober ingericht. Een kledingkast, eenpersoonsbed en een kleine bijzettafel. Veel spullen heeft hij niet, waarom zou hij ook: hij heeft de laatste jaren zo vaak moeten verhuizen, soms abrupt en plotseling, dat het helemaal niet handig is veel spullen te hebben. Een dikke jas, wat broeken, truien, voetbalschoenen, een voetbal. En een foto. Zeventien Gambiaanse jongens gehuld in een witte korte broek en lichtblauw voetbalshirt. ‘Arka-bouw’ staat er groot op de borst. Tenues afkomstig uit Nederland, van de Zwolse amateurclub SVI. L. staat op de bovenste rij, derde van rechts. Hij kijkt stoer en zelfverzekerd de lens in. Arm om de schouder van een kameraad. Capi noemden ze hem. Kapitein. De sterspeler op het middenveld. Als er iemand profvoetballer kon worden…
Iedere dag kijkt hij naar de foto. Naar de jongen van tien jaar terug, die vol zat met dromen. Het maakt hem weemoedig, doet hem verlangen naar zijn jeugd, het voetballen op zandvelden totdat het te donker werd om de bal nog te kunnen zien. Gelukkiger was hij nooit. De foto geeft hem ook kracht, houdt zijn droom in leven. Motiveert hem iedere dag op te staan, de ochtend te beginnen met een uur hardlopen langs het Amsterdam-rijnkanaal, krachttraining te doen in een park en in de avond te trainen alsof zijn leven ervan afhangt.
De foto zorgt ervoor dat L. in 2016 besluit Gambia te verlaten. Hij moet wel, vindt hij. In Gambia zijn er weinig kansen. Een fatsoenlijke boterham verdienen is daar überhaupt lastig, laat staan het maken als profvoetballer. En dus pakt L. zijn tas, stopt daar wat kleding in, ritst een beetje kleingeld van zijn ouders van tafel en vertrekt, amper twaalf jaar oud. Als hij profvoetballer wil worden, moet hij in Europa zien te komen. In Nederland eigenlijk. Als de voetbalshirts er zo mooi zijn, zijn de voetbalopleidingen er vast ook van hoog niveau. Per bus en auto reist hij van land naar land. Senegal, Guinee-bissau, Guinee, Mali, Burkina Faso, Niger en Libië. Onderweg werkt hij op het land om de volgende etappe te kunnen betalen. Uiteindelijk maakt hij vanuit Libië per boot de oversteek naar Italië en denkt aan te komen in paradijs Europa. Vier jaar verblijft hij in Italië, werkt wat op landbouwbedrijven, probeert het – zonder succes – te maken bij meerdere amateurclubs. Idealiter krijgt hij er asiel zodat hij gemakkelijker kan doorreizen naar Nederland, maar zijn aanvraag wordt afgewezen. Dan maar illegaal verder. Met behulp van een smokkelaar steekt hij in een goederentrein de grens over naar Frankrijk en reist dan per bus naar Nederland, naar Amsterdam.
De politie stuurt hem door naar Ter Apel, waar hij in de zomer van 2021 een asielaanvraag doet. Normaliter kan dat niet: omdat hij eerder asiel aanvroeg in Italië, zou er een Dublin-claim gelden. Die regeling bepaalt welk Europees land verantwoordelijk is voor een asielaanvraag, meestal het land van binnenkomst. Maar als hij zich bij de IND meldt, blijkt de Dublin-claim niet op hem van toepassing. Waarom snapt L. niet, maar hij is er blij mee. Hoewel hij zegt minderjarig te zijn en een kopie van zijn geboorteakte toont (met als geboortejaar 2004), gelooft de IND hem niet. Ze vinden dat hij er ouder uitziet en passen zijn geboortejaar aan naar 2001. L. is het daar niet mee eens, maar weet niet hoe hij bezwaar kan maken. Hij vertelt de IND het verhaal van de foto en zijn droom. Zijn asielaanvraag wordt afgewezen.
BRIKAMA, GAMBIA FEBRUARI 2025
Langs de drukke doorgaande weg proberen vrouwen fruit te verkopen, op een gammele kar vol met brandhout staat een man die een ezel aanspoort door te lopen. In de schaduw van een grote boom spelen kinderen met knikkers. Ze onttrekken zich aan de drukte van Brikama, een chaotische stad in het westen van Gambia, het kleinste land van het Afrikaanse vasteland. Het is er warm, zoals altijd. In een zanderige zijstraat, niet ver van de centrale markt, staat de zon hoog boven een golfplaten dak. In de woonkamer van een klein huis met rode muren, waar de ventilator hard blaast, zit de moeder van L. op een van de drie rode banken. Ze draagt een vrolijke oranje met groene jurk. Haar voeten, in open sandalen, raken de grond niet en schommelen heen en weer. In haar hand de foto van L.’s voetbalteam. Haar duim glijdt langs het gezicht van haar zoon. Ze zwijgt.
Naast haar zit de broer van L., die drie jaar ouder is. Rusteloos kijkt hij om zich heen. Hij kent de foto uit zijn hoofd. „Hij vertrok zonder het ons te zeggen”, mompelt hij. „Dat vonden mijn ouders maar niets.”
Zijn moeder knikt en laat haar ogen rusten op de foto. „Hij belde pas toen hij al een paar weken weg was. Ik snapte dat hij vertrok om iets van zijn leven te maken. Maar het deed zo veel pijn.”
Wat L. precies doet in Nederland, weet ze niet. Maar ze gelooft dat het goed gaat met hem. Regelmatig stuurt hij een berichtje, af en toe geld. Alles is welkom. Iedere dag staat ze om vier uur ’s ochtends op om het brood te bakken dat ze verkoopt langs de doorgaande weg. Van de opbrengst koopt ze rijst, groente en fruit. Haar man werkt niet meer. Een oogziekte maakte een einde aan zijn loopbaan als chauffeur. Als ze in een maand vijftig euro verdienen is dat veel, door de inflatie van de afgelopen jaren is het iedere maand weer puzzelen om rond te komen.
„Ik ben de oudste van zeven kinderen en voel de druk om voor een inkomen te zorgen”, zegt L.’s broer. „Dat is niet gemakkelijk hier. Ik ben gekwalificeerd vrachtwagenchauffeur, maar er is geen werk te vinden. Als we geld hebben, gaat dat zo op aan boodschappen. Daarom wil ik ook naar Europa.”
Zijn moeder zucht. „Daar kun je tenminste iets van het leven maken. Net als je broertje.”
AMSTERDAM APRIL 2024
Het is nog half donker als L. wakker wordt. Hij heeft geslapen op een bankje in een park in Amsterdam. Alweer. Zijn rug doet pijn van het harde hout. Langzaam komt hij omhoog en ziet hoe om hem heen de stad wakker begint te worden. Niemand merkt hem op. Hij heeft honger, hij heeft al twee dagen niet gegeten, maar vandaag kan een gouden dag worden. Het is Koningsdag. Prullenbakken puilen uit met lege flesjes en blikjes, die hij in een grote vuilniszak stopt en inwisselt bij de supermarkt.
Aan het einde van de dag heeft hij genoeg geld bijeengesprokkeld om wat broodjes en een blikje cola te kopen. Als het donker wordt, zoekt hij weer een bankje op en maakt zich klaar voor een nieuwe eenzame nacht.
L. is ondertussen al een paar maanden dakloos, nadat ook een tweede asielaanvraag is afgewezen. De IND ziet geen reden hem hier asiel te verlenen, omdat hij niet kan aantonen gevaar te lopen in Gambia. Als hij in zijn Brabantse azc het nieuws krijgt dat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DTENV) hem wil zien, besluit hij die ontmoeting niet af te wachten. Bang dat
De foto geeft hem ook kracht, houdt zijn droom in leven hij wordt opgepakt en op een vliegtuig naar Gambia wordt gezet. Dat is voor hem geen optie; zijn familie zal hem niet accepteren én hij heeft een droom waar te maken. Dan maar de straat op.
In de zomer, als hij is uitgeweken naar Utrecht, hoort hij op straat over een opvangplek. „Toevlucht”, zegt een witte man die hem aanspreekt in een park. „Voor mensen zoals jij.”
L. meldt zich bij het oude kantoorpand in Kanaleneiland, een plek die bed, bad, brood en ondersteuning biedt aan mannen die ongedocumenteerd en dakloos zijn. Iets meer dan twintig mannen krijgen er kortdurende opvang aangeboden om vanuit daar hun opties te verkennen. Omdat de opvangmedewerker ziet dat de magere en vermoeide jongeman al maanden buiten slaapt, krijgt hij meteen een plekje. De volgende ochtend doucht hij lang, eindelijk weer.
Maar er is ook onrust. Hij deelt een kamer met een paar andere mannen, allemaal met hun eigen verleden en problemen. Soms is er een opstootje, een andere keer verdwijnt iemand zomaar. Terug de straat op, naar een azc of misschien wel terug naar het land van herkomst. L. weet het niet. Hij hoort ook verhalen van anderen die alsnog een verblijfsvergunning krijgen. Oók jongens uit Gambia. Een enkeling mag blijven na een geheim te hebben opgebiecht. Het zet hem aan het denken. Misschien is dit ook zijn nieuwe verhaal.
„Ik wil je wat vertellen”, zegt hij aarzelend tegen een begeleider. „Ik ben homoseksueel.”
BRIKAMA, GAMBIA FEBRUARI 2025
Al voordat L. van huis vertrekt, begint zijn broer geld te sparen om de reis naar Europa te ondernemen. Hij wil niet via de hete, uitputtende woestijn in Niger en Libië afreizen, maar via een boot naar de Canarische Eilanden. Een tocht van zo’n vijftienhonderd kilometer die zeker de laatste jaren steeds populairder wordt, maar ook vele levens eist. Dat weerhoudt hem er echter niet van om in een houten vissersboot te stappen. Jarenlang legt hij maandelijks geld opzij voor de reis, waarvoor hij een smokkelaar 50.000 dalasi moet betalen, zo’n 600 euro.
Ook verkoopt zijn vader een stuk grond om de reis te kunnen sponsoren. Als hij het geld eindelijk bijeen heeft gespaard en in 2024 de dag van vertrek is aangebroken, is hij opgetogen. Hij gaat naar Europa, daar waar zijn broer al een succesvol leven aan het opbouwen is. Gekleed in een spijkerbroek en T-shirt stapt hij aan boord van de houten vissersboot, samen met zo’n tweehonderd andere veelal jonge, Afrikaanse mannen met dezelfde droom. Als hij eraan terugdenkt, voelt hij vooral de mislukking. „De kapitein was de weg kwijt, waardoor we strandden in Mauritanië.”
Op de bank naast hem luistert zijn moeder mee. Ook zij baalde dat haar zoon een paar dagen na zijn vertrek alweer voor de deur stond. „Natuurlijk is het spannend dat hij op een boot stapte”, zegt ze zachtjes. „Maar het was en is de enige uitweg.”
SEREKUNDA, GAMBIA FEBRUARI 2025
Een mix van Afrikaanse muziek en het geluid van zaagmachines vult de grote werkplaats van Omar Jallow. Jonge mannen staan gebogen over werkbanken, timmeren, schuren, zagen. Jallow (46), in een oranje shirt, kijkt tevreden toe. „Ik hoop zo dat ze hier blijven en helpen het land op te bouwen.”
Op een tafel ligt de foto van L. in voetbaloutfit. „Ik heb die tenues meegenomen vanuit Nederland”, vertelt Jallow. „Ingezameld bij een voetbalclub in Zwolle. Niet wetende dat dit het begin zou zijn van zijn reis.” Hij schudt zijn hoofd. „Opeens was hij weg. Dat was zo pijnlijk. Nu staat zijn leven al jaren stil. Terugkeren naar Gambia? Dat wordt heel erg voor hem, hoor. Mensen gaan hem belachelijk maken, uitlachen. Hij is in Europa geweest en heeft er niets van gemaakt. Iedereen ziet hem hier als drie keer niks.” Wat Jallow betreft moet de IND hem alsnog een kans geven. „Laat hem werken of studeren. Anders is zijn leven, en dat van zijn familie, kapot. Kijk ook naar het menselijke aspect.”
Jallow woont deels in Gambia, deels in Nederland. Twintig jaar geleden trouwde hij met de Zwolse Jannie, leerde Nederlands en verkreeg in 2011 een Nederlands paspoort. Sinds haar overlijden, vijf jaar terug, pendelt hij nog steeds tussen beide landen. In Nederland werkt hij als postsorteerder, klusjesman of wat ook maar geld oplevert, dat hij kan investeren in zijn werkplaats in Gambia. Daar leidt hij jongeren op tot timmerman, zodat ze zelfstandig geld kunnen verdienen. Zijn visie is helder. „Jongeren denken dat Europa de oplossing is, maar dat is het niet. Er staat geen boom waar het geld aan groeit en zonder verblijfsvergunning ben je er niets. Maar hier is het ook moeilijk. Jongeren hebben stress. Ze moeten geld verdienen voor hun familie en dat is haast onmogelijk. Dan worden ze wakker, heeft de familie geen eten, is hun moeder ziek en hebben ze geen medicijnen. Wat moet je dan? Als land push je de jongeren dan ook om weg te gaan. Dat moet anders. Helaas doet de Gambiaanse overheid er weinig aan en denkt vooral aan zichzelf. Als Nederland niet wil dat jongens uit Gambia daarnaartoe komen, probeer er dan voor te zorgen dat ze hier blijven. Geef het geld niet aan de overheid in Gambia, want dan zien de mensen die het echt nodig hebben er niets van terug. Investeer in kleine stichtingen zodat het geld goed terechtkomt.”
Het is maar de vraag of Nederland daar een rol in zal spelen na de aangekondigde miljarden bezuinigingen op Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp van het demissionaire kabinet. De directe financiële bijdrage van Nederland was de voorbije zes jaar in totaal zo’n 250.000 euro. Dat geld was vooral bestemd voor projecten omtrent vrouwenrechten. Ook de ontmanteling van de Amerikaanse buitenlandse hulporganisatie USAID door president Donald Trump heeft mogelijk gevolgen voor Gambia, dat jaarlijks enkele miljoenen ontving. Geld dat goed kan worden gebruikt om jongeren in het land te behouden, stelt de Gambiaanse migratie-expert en journalist Ousman A. Marong. Volgens Marong zijn er duidelijke redenen waarom veel jonge Gambianen het land verlaten (zie kader). „In 2017 vertrok dictator Yahya Jammeh en werd Adama Barrow president. We dachten dat er toen meer werkgelegenheid zou komen, maar tot op de dag van vandaag is niets positief veranderd”, zegt Marong. „De werkloosheid is toegenomen, net als de inflatie, mede door covid. En dus verlaten veel jongeren het land. Dat recht hebben ze, vinden ze. Voorheen kwamen de westerlingen naar Gambia, vroegen geen asiel aan of wat dan ook en dwongen onze mensen om voor hen te werken. Onze jongeren vinden nu dat het hun tijd is om naar het buitenland te gaan.” De Gambiaanse overheid helpt daar zelf aan mee door bijvoorbeeld begin dit jaar een deal te sluiten met Spanje en Saoedi-arabië om arbeidskrachten naar die landen te zenden, stelt Marong. Meer dan tienduizend mensen, vooral jongeren, hadden interesse in dit tijdelijke seizoenswerk. Slechts vijftig (Spanje) en dertig (Saoedi-arabië) werden geselecteerd voor de pilot. „Mensen klommen over de hekken bij het ministerie van Werkgelegenheid om zich aan te melden. Natuurlijk is het voor hen fijn dat ze een tijdje wat geld kunnen verdienen, maar dit is geen structurele oplossing.” Toch weigert Marong negatief te zijn over de toekomst van het kleine West-afrikaanse land. „We zijn een land met veel natuurlijke bronnen. We hebben vruchtbaar land, mango’s, sinaasappels, pinda’s en rivieren vol vis. Er zijn genoeg mogelijkheden om hier werkgelegenheid te creëren, bijvoorbeeld door de producten te bewerken in eigen land. Volgend jaar zijn er verkiezingen, hopelijk keert dan de hoop terug.”
UTRECHT DECEMBER 2024
„Hoe lang duurt dit eigenlijk?”, vraagt L. aan zijn landgenoot die naast hem zit.
„Geen idee.”
„Oké, geen probleem.”
L. zakt nog wat verder onderuit op de harde metalen stoel in de wachtruimte van de rechtbank in Utrecht. Het is 18 december 2024 en in de zaal ernaast is een rechtszaak bezig ter voorkoming van het stoppen van de LVV, de bedbad-broodregeling. Voormalig minister Faber wil deze regeling per 1 januari stoppen. Hoewel de gemeente Utrecht heeft aangegeven de opvang zelf te willen voortzetten, zou een negatief besluit kunnen betekenen dat L. op straat komt te staan. Advocaat Pim Fischer vertegenwoordigt in Utrecht honderd uitgeprocedeerde asielzoekers die gebruikmaken van deze regeling. Een van hen is L., die een dag eerder te horen krijgt dat er vandaag iets belangrijks staat te gebeuren. Wat precies, dat weet hij niet. Maar omdat hij verder toch weinig te doen heeft, meldt hij zich in de loop van de ochtend bij de Utrechtse rechtbank. Hij is niet de enige; de zaal zit overvol en zeker vijftig aanwezigen moeten plaatsnemen in de hal. Werknemers van Utrechtse welzijnsorganisaties klappen hun laptop open en kijken mee naar de zaak via een livestream. Advocaat Fischer houdt een vurig betoog, maar doet dat in ingewikkeld vakjargon.
L. staat op.
„Wil je ook koffie?”, vraagt hij aan de Gambiaan naast hem. De jongen knikt. L. loopt naar de koffieautomaat. Met een gratis kopje koffie in zijn handen gaat hij weer op de stoel zitten en duikt weg in zijn dikke witte winterjas. Anderen zitten op de grond, leunen tegen een muur. Een enkeling trekt een muts over zijn ogen en doet een dutje.
„Er moet nationale regelgeving zijn voor deze groep mensen”, zegt Fischer overtuigend. „Ze hebben recht op onderdak.”
Applaus in de hal van de werknemers. L. schrikt wakker.
„Waar is de wc?”
Zijn buurman wijst naar een deur.
Na een uur zit de zaak erop. Onder luid applaus komen Fischer en de anderen naar buiten. L. klapt mee.
Vlak voor Kerst wordt bekend dat de LVV ook na 1 januari voorlopig blijft bestaan. L. behoudt het dak boven zijn hoofd.
BRIKAMA, GAMBIA FEBRUARI 2025
„Het doet pijn dat ik mijn zoon al zolang niet heb gezien”, zegt de moeder van L. zachtjes, starend naar de foto. „Natuurlijk hoop ik hem weer te zien. Ik bid dat hij eens langskomt. Voor een vakantie. Dan kan hij daarna terug naar Nederland om te werken zodat hij verder kan met geld verdienen.”
De broer van L. kan niet wachten tot hij een nieuwe poging kan wagen om naar Europa af te reizen. „Als ik genoeg geld heb en er gaat een vissersboot naar Spanje, zit ik erop”, zegt hij stellig. Mocht hij goed en wel aankomen, dan weet hij zeker dat hij het er gaat maken. Net als zijn broertje. „Ik denk dat ik er een verblijfsvergunning kan krijgen, ja. Waarom niet? Ik kom om te werken, net als mijn broertje. Ik ben fit en nooit in aanraking gekomen met de politie, daar heb ik zelfs papieren van. Ik ben een harde werker en ga daar slagen, ik weet het zeker. Iedere dag droom ik van Europa. Ooit zal ik er zijn. En dat gaat geweldig worden.”
UTRECHT MEI 2025
L. zit op de bank in het appartement in Utrecht. Alleen. Voor hem op tafel staat een bord met rijst. Dat stond gisteren ook op het menu en morgen weer. „Als ik geld krijg, stuur ik de helft naar mijn familie. Van die andere vijftig euro moet ik twee weken leven.” En dus eet hij voornamelijk kale rijst en drinkt hij water. Zijn familie vertellen hoe het echt met hem gaat, is geen optie. „Dat durf ik niet. Als ik zou zeggen dat het slecht met me gaat, geloven ze me niet. Ben je in Europa, dan heb je het gemaakt. Dat kan niet anders. Ik ben blij dat ik deze kamer heb en wat rust in mijn hoofd kan krijgen, maar ik heb een verblijfsvergunning nodig om echt vooruit te kunnen.” Wat hij precies moet doen om alsnog een verblijfsvergunning te krijgen en hoe groot zijn slagingskansen zijn, weet hij niet goed. Hij is het overzicht kwijt. „Het is nu vooral wachten, geloof ik.” Soms vraagt hij zich af of hij dit leven nog wel wil, of het niet beter is te verdwijnen, te sterven. „Maar als ik nu doodga, is iedereen me na een week vergeten. Dus blijf ik leven. Ik heb niets en ben niets, maar ik wil zo graag iemand zijn.” Aan teruggaan naar Gambia denkt hij nooit. Dan is hij de schande van zijn familie en is alles voor niets geweest. En dus blijft hij trainen. Iedere ochtend langs het kanaal, iedere avond op het veld, alsof er iemand kijkt die hem straks een kans geeft. Soms vraagt hij zich af waarom hij ooit vertrok, maar dan pakt hij de foto weer. Zeventien jongens in een blauw shirt, vol dromen. Hij staart naar de jongen op de bovenste rij, derde van rechts. De kapitein. De toekomst. Wat hij is geworden, weet hij niet precies. Maar hij weet nog wel wat hij wil worden. Iemand. In een Europa dat hem geen plek biedt, maar wel een belofte deed. En dus rent hij morgen weer voorop.
***
Emigratie uit Gambia
Hoeveel mensen jaarlijks Gambia verlaten, is niet goed gedocumenteerd.
Cijfers van IOM Gambia zijn verouderd. De organisatie stelt dat er meer dan 35.000 Gambianen in Europa zijn aangekomen door irreguliere migratie tussen 2014 en 2018, maar recente cijfers ontbreken. Wel staat vast dat het percentage Gambianen dat in het buitenland woont, stijgt. In 2005 woonde 3,96 procent van de Gambianen in een ander land, in 2020 was dit 5,75 procent.
In 2024 kwamen er bijna 47.000 mensen vanuit Afrika per boot aan op de Canarische eilanden, een stijging van 18 procent vergeleken met 2023 en het hoogste aantal sinds de start van de cijferverzameling van het Europees Grens- en Kustwachtagentschap Frontex in 2009. Zeker tienduizend mensen lieten het leven tijdens deze oversteek, stelt de Spaanse ngo Caminando Fronteras. Ruim tweeduizend van de overledenen gingen aan boord in Gambia of Senegal.
Commenti
Posta un commento