“Er zit vandaag niemand bij zoals Eddy. Nog geen halve, ook Pogacar niet”
© F. BahnmullerDe bewondering van De Vlaeminck (r.) voor Merckx (l.) blijft even groot.
“In geen duizend jaar koers ga je nog iemand als Eddy hebben.”
Nochtans was jullie eerste ontmoeting naar verluidt niet zo hartelijk.
“Twee jaar geleden reed ik nog goed met de fiets.
Maar in maart vorig jaar ben ik geopereerd aan mijn darmen,
dan die heup. Ik heb een serieuze klop gekregen”
- Eddy Merckx
Wim Vos
17 Jun 2025 - De Standaard
Hoe vier je de 80ste verjaardag van de allergrootste wielrenner? Met een bezoek van de op een na grootste. Dus belden we met Roger De Vlaeminck (77) aan bij Eddy Merckx. “Eddy? Ge kunt dat niet uitleggen als ge er nooit tegen gereden hebt, vent.”
In Sint-Brixius-Rode komt gastheer Eddy Merckx Roger De Vlaeminck op het binnenplein van zijn gerestaureerde hoeve tegemoet. Dinsdag, op 17 juni, wordt Merckx tachtig. Op de trap naar het woongedeelte staan dertig monumenten op één trede. Dertig overwinningen in de grootste eendagskoersen: Milaan-Sanremo, de Ronde van Vlaanderen, Parijs-Roubaix, Luik-BastenakenLuik en de Ronde van Lombardije. Negentien zeges voor de jarige, elf stuks voor zijn bezoeker. Zelfs Tadej Pogacar, nummer drie op de eeuwige ranglijst, moet het – voorlopig – ‘maar’ met negen stellen. Dat alleen al is een foto waard. En een taartje. Claudine serveert ze voor de verjaardag van haar man in veelvoud.
Onderweg naar Merckx heeft De Vlaeminck ons toevertrouwd dat hij ‘op regime’ is. “Ik heb deze middag alleen een krop sla en wat nootjes gegeten.” Het aardbeientaartje slaat hij niet af. En om te drinken mag het “een whisky’tje” zijn: “Dan kan ik beter babbelen. Santé, Eddy!”
Tachtig worden, wat doet dat met iemand?
Merckx: “Niet zoveel. Tachtig is maar een getal. Maar het is al druk geweest: de Gazzetta dello Sport, een Spanjaard, de Rai belt mij nog ... Het is al weken zo. Ze zijn mij nog niet vergeten. En mijn gezondheid is nog niet fameus. Ik heb nog altijd last in mijn heup. Ik ben gevallen op 9 december. Normaal zeggen ze dat je drie weken na de operatie weer aan het fietsen bent. Bij mij is het nu al zes maanden. Pas sinds kort zit ik weer op mijn fiets.”
De Vlaeminck: “Tachtig jaar. Waar is al die tijd naartoe? Ik ben er 78 (op 24 augustus, red.). Over een jaar of drie heb ik mijn krakske gehad. Altijd alles gegeven als coureur, na mijn carrière veel gelopen, dat is mij nu aan ’t misvallen. Ik heb last van mijn knieën. Als het niet regent ’s morgens, ga ik nog fietsen. Maar alleen op de mountainbike. Veertig kilometer maximaal, tegen 20 kilometer per uur. En gij?”
Merckx: “Ik weet het niet. Mijn fietscomputer is kapot en ik ben te lui om een andere te gaan halen. Maar het zal niet rapper zijn. Op mijn 78ste was ik pertang nog goed. Het verschil met twee jaar geleden is groot. Toen kon ik nog gemakkelijk mijn kilometers doen op de fiets. Maar in maart vorig jaar ben ik geopereerd aan mijn darmen, dan die heup. Ik heb een serieuze klop gekregen. En voorts, last aan mijn bekken en rug, dat is al veel langer, hé. Sinds Blois (in september 1969 viel Merckx zwaar op de piste, red.). Ik heb het al vaak gezegd: na Blois hebben ze Merckx nooit meer zien klimmen als voordien.”
De Vlaeminck: “Hoort hem. Ik heb hem nog dikwijls zien rijden. Elke keer was het ‘salut’ en hij was weg. Eddy stoeft nooit over zichzelf, maar omdat hij tachtig wordt, zal ik het een keer zeggen. Het mag nog honderd, nog duizend jaar koers zijn, iemand als Eddy ga je nooit meer hebben. Ik ben fier dat ik al die jaren tegen hem heb mogen rijden.”
De Vlaeminck: “In de Ronde van België, 1968. In de buurt van Brussel. Eddy was al lang prof, hij had al tien klassiekers gewonnen of het scheelt niet veel. Ik ben pas in ’69 prof geworden. In ’68 stond ik aan de leiding in de Ronde van België bij de amateurs. Met zijn hele ploeg was hij naar de aankomst gekomen. Of ik niet bij hem in de ploeg wilde komen rijden, vroeg hij. Weet je nog, Eddy, wat ik gezegd heb: ‘Eddy, ik ga nooit voor u rijden. Ik ga tégen u rijden.’ (lacht) Eigenlijk wel durven van mezelf, tegen meneer Merckx. Maar ik meende dat.”
Merckx: “En hij had gelijk. Lucien Acou, mijn schoonvader (en technisch directeur bij de wielerbond, red.), had mij op hem gewezen. Roger stak erboven uit bij de liefhebbers. De crosseur, zegden wij. Op zijn Brussels.”
Roger, kunt u even zeggen hoe goed Merckx was?
De Vlaeminck: “Ge kunt dat niet uitleggen als ge er nooit tegen gereden hebt, vent. Ik heb een keer met hem de Omloop Het Volk gereden (in 1973, red.). We waren met twee vooruit. Eddy was rap, maar ik ook. Maar Eddy reed die dag zo hard …”
Merckx: “Op het laatste was het bij hem (maakt geluid van ontsnappende lucht) … pff.”
De Vlaeminck: “Normaal was ik rap, toen alleen nog rap moe. Eddy zette nog maar aan om te sprinten en ik moest al gaan zitten. Dat was Eddy. Hij kon u kapot rijden. Het schoonste dat ik mij herinner, is de Ronde van Vlaanderen. Was dat ’75? Eddy valt aan op meer dan 100 kilometer van de streep en alleen Frans Verbeeck kon volgen. Die heeft daar ook spijt van gekregen. Daarachter zaten wij met acht heel goede coureurs: Godefroot, Demeyer, Dierickx, ik. En we kregen hem niet. Och vent, ze spreken vandaag allemaal over Pogacar. Maar als ik nu naar de koers kijk, zit er niemand bij zoals Eddy. Nog geen halve, ook Pogacar niet. Ik overdrijf misschien een beetje, maar niet veel. (kijkt naar de tafel, red.) Is er nog een taartje van den Bruxelles voor mij?”
De beste verslaan
Op tv speelt ondertussen een fragment van de voorbije Giro. Van Aert rijdt door het beeld. “Ik weet het niet met Van Aert”, zegt Merckx. “In de klassiekers was hij niet goed, vond ik. Die val in de Ronde van Spanje verleden jaar heeft hem een klop gegeven. Hij is precies voorzichtiger, heeft meer schrik gekregen. Ik hoop dat de Ronde van Italië hem goed gedaan heeft. Misschien dat we in de Ronde van Frankrijk weer de beste Van Aert gaan zien.”
Zoals u er ruim vijftig jaar geleden boven uitstak, zo domineert nu Pogacar. Zou wat meer concurrentie mogen?
Merckx: “Dat vind ik wel. Wie hebben we nog gezien in het voorjaar? Van der Poel. En Evenepoel als hij gezond is. In mijn tijd had je Godefroot, Roger, Freddy Maertens, Demeyer … En in de grote rondes Gimondi, Motta, Ocaña, Fuente. Nu is het in de rondes allemaal wat minder. Buiten Vingegaard. En zelfs hij. Vingegaard koerst zo weinig.”
De Vlaeminck: “Vingegaard is een goede ronderenner, maar hij rijdt niet. Waarvoor betalen ze die een heel jaar? En van Pogacar zal ik niet klappen, maar welke tegenstand heeft hij? Zoals ze hem in de Strade Bianche 90 kilometer laten rijden. De enige die iets geprobeerd heeft, is Pidcockske. Komaan, jong. Mij zouden ze daar niet zo rap gelost hebben.”
“Of Pedersen. Ze maken daar nu een hele goeie van omdat hij een paar ritten in de Ronde van Italië wint. Maar hij kan geen tijdrit winnen en hij kan geen bergrit winnen. Luister, ik zal niet zeggen dat Pedersen een slechte coureur is, maar het is ook geen goede. En hij is al zeker niet super.”
© retro cyclingMerckx voert de forcing in Parijs-Roubaix van 1974,
met De Vlaeminck in zijn wiel. Die laatste zou Merckx er kloppen.
Was een zege destijds dubbel zoveel waard als je Merckx had kunnen kloppen?
De Vlaeminck: “Natuurlijk. Wat is er schoner dan wanneer je de beste coureur van de wereld kunt kloppen? Daar word je toch gelukkig van? En ik mag dat zeggen, want ik heb Eddy ooit drie keer op één dag geklopt. In de Ronde van Zwitserland in ‘75. ’s Morgens in de sprint, ’s middags in de tijdrit, en dan nog een keer in het eindklassement. In de tijdrit stond mijn vader op één kilometer van de streep te wachten. Duim omlaag was: ge staat achter op Eddy. Duim omhoog: ge ligt voor. Zijn duim ging omlaag, ik had een seconde achterstand, maar ik heb nog een sprintje getrokken en aan de streep had ik drie seconden voor.”
Merckx (knipoogt): “Dat was na Blois, hé. Anders was het niet waar geweest. Maar het is waar: de schonere overwinningen zijn die waar dat je je concurrent kunt kloppen. Ik heb Roger zelfs een keer geklopt op een assepiste (sintelbaan, red.), in Straatsburg in de Tour.”
De Vlaeminck: “Ik was kwaad. Op een assepiste was ik onklopbaar. Ik weet niet wat ik misdaan heb, maar ik raakte er niet meer voorbij. Maar ja, Eddy heeft mij wel meer geklopt. Ik vind dat niet erg.”
De Vlaeminck: “Waarom niet? Hij was de beste van de wereld. En ik dacht: als hij ooit coureur wordt, heeft hij toch al een naam waarmee hij vooruit kan. Maar hij voetbalde, en ik heb hem laten doen.”
Merckx: “Dat vond ik wel speciaal. Zijn zoon naar mij noemen. Dat wil zeggen dat hij toch bewondering, respect voor mij had.”
De Vlaeminck: “In Zwitserland. Dat kwam zo: het had de hele dag geregend. In de sprint wint Eddy, ik tweede. Dus wij naar de controle. Maar Eddy kon niet plassen. Toen de dokter niet keek, heb ik rap de helft van mij bij hem gegoten. Hij zou dat omgekeerd ook voor mij gedaan hebben.”
Merckx: “Dat is juist. Het was koud en ik was bevroren. Maar ik had vertrouwen in Roger, absoluut.”
De eindigheid
Het gesprek schiet intussen alle kanten uit. “Gij zijt altijd bezig over de koers. Maar babbel ne keer van Anderlecht”, oppert De Vlaeminck. Merckx slaat het voorstel vriendelijk af: “Zwijg me erover, jong.” Rik Van Looy komt ter sprake, in de beginjaren de grote rivaal van Merckx, en vorig jaar net voor zijn 91ste verjaardag overleden. “Ik was kort voordien nog met hem gaan eten”, zegt Merckx. “Op een paar maanden was het gedaan.”
Doet het jullie soms nadenken over de eindigheid der dingen?
De Vlaeminck: “Dikwijls. Vorige maand ging ik naar de kliniek. Ze hadden een wit plekske op mijn stembanden gezien. In augustus moet ik het laten wegdoen. Het zou niet erg zijn, zeggen ze. Ik zal dat maar geloven, zeker? En deze morgen sta ik op en was ik de naam van mijn hond vergeten. En ik heb hem pertang al zes weken. Hoeveel pillen pakt gij, Eddy? Ik vijf per dag. En op elk doosje staat: levenslang.”
Merckx: “’s Morgens alleen al vier voor mijn hart. En bloedverdunners. En nu, met die operatie, ook nog antibiotica.”
De Vlaeminck: “Ik sta daar dikwijls bij stil. Ik was onlangs bij Godefroot. Zo’n coureur geweest, en nu: bed in de living, moeilijk praten. Dan denk ik: staat mij dat ook te wachten? Ik kan daar niet goed tegen.”
Merckx: “Als je daar altijd aan denkt, leef je niet meer. Je moet hopen dat je geen brute pech hebt.”
En komt er een feestje op je verjaardag?
Merckx: “Toch geen groot feest. Het is al druk genoeg geweest. Misschien iets met de kinderen en de kleinkinderen, meer moet dat niet zijn.”
Commenti
Posta un commento