Don Leo, prototype van de trainer in regenjas, verrijkte ook de voetbaltaal
FOTO’S MICHAEL KOOREN, ANP/ VOETBAL INTERNATIONAL, BERT VERHOEFF
Leo Beenhakker in actie als trainer (boven en uiterst links).
Hiernaast: Johan Cruijff daalde in 1980 bij een 3-1 achterstand van
Ajax de tribune af om naast Beenhakker plaats te nemen in de dug-out.
Hij was een volksjongen uit Rotterdam-Zuid die titels behaalde met Ajax, Feyenoord en Real Madrid. Als bondscoach was hij minder succesvol. „Trainen en praten, meer wapens heb ik niet.”
Op het WK van 1990 had ik te maken met twee grote schaduwen: het Cruijffsyndroom en het EK van 1988
11 Apr 2025 - NRC
Jaap Bloembergen
De man die het prototype was van de voetbaltrainer is niet meer. De donderdag op 82-jarige leeftijd overleden Leo Beenhakker rookte als een ketter, roerde zwijgzaam in een plastic koffiebekertje, droeg een lange regenjas met ceintuur, streek zijn handen door de golvende haardos en verrijkte het voetbaljargon met oneliners die de Dikke van Dale haalden. Zoals ‘patatgeneratie’ en ‘de cup met de grote oren’.
Leo Beenhakker was een zogenaamde Cios-man. Hij had geen achtergrond als topvoetballer, maar werkte zich via de sportacademie in Overveen naar een internationale trainerscarrière. Op de vraag of die achtergrond hem geen parten speelde, antwoordde hij als altijd gevat: „Je kunt toch ook een goeie melkboer zijn zonder een koe geweest te zijn.”
Beenhakker was een people manager die goed kon opschieten met (aanstaande) vedetten. Toen de buiten Zweden nog onbekende tiener Zlatan Ibrahimovic in 2001 onwennig debuteerde bij Ajax, stelde de toenmalige technisch-directeur de critici gerust. „Maak je niet druk, er zit een goeie kop op die jongen, de rest komt vanzelf.” Andersom toonde de jonge Zlatan respect voor zijn ‘ontdekker’ die hij vanwege de groeven in zijn gelaat Scarface noemde.
Bij Real Madrid pakte die persoonlijke benadering eind jaren 80 goed uit. De Spaanse, Argentijnse en Mexicaanse vedetten liepen met hem weg, een aai over de bol en rennen maar. Na drie landstitels werd hij omgedoopt tot Don Leo, een bijnaam die hij zich ook in de twintig daaropvolgende kwakkeljaren graag liet aanmeten. Hij reisde de halve wereld af, verdiende een godsvermogen in Mexico, Turkije en Saoedi-Arabië om na elk nieuwe handtekening te zeggen dat het „misschien wel mijn laatste kunstje” zou worden. Aan cliffhangers ook geen gebrek in zijn bijna veertigjarige trainersloopbaan.
Beenhakker, kind van Rotterdam-Zuid, had een haat-liefde-verhouding met Nederland. Zo ‘vluchtte’ hij in 2003 terug naar Mexico, nadat hij als technisch-directeur van Ajax op bezoek in Enschede was bedreigd en geschopt door Twentesupporters. Hij had toen ook privéproblemen, lees: liefdesverdriet. En gevraagd naar het waarom van zijn anonieme Zwitserse avontuur in de jaren 90 bij het bescheiden Grasshoppers FC, antwoordde hij: „Ik vind het helemaal niet erg als ik mijn auto maandagmorgen heelhuids aantref.”
Maar liever stond hij in de schijnwerpers in de Kuip of Bernabeu (Madrid). De nonchalante pose had hij zichzelf in de loop der jaren aangemeten. Zijn fraaie volzinnen verdoezelden zijn tactische tekortkomingen. „Trainen en praten, meer wapens heb ik niet.” En: „Een van mijn kwaliteiten is dat ik een speler prettig gestoord het veld kan inpraten. Als ik niet kan lullen ben ik kansloos verloren.”
Als zoon van een bijstandsmoeder – zijn vader overleed op jonge leeftijd – uit volkswijk Charlois (spreek uit: ‘sjaarloos’) moest de jonge Leo zijn eigen boontjes doppen. Hij werkte zich op via Veendam, Cambuur en Go Ahead naar de jeugdopleidingen van eerst Feyenoord en later Ajax.
Voor de leeuwen
In Amsterdam werd hij, een broekie nog, in 1978 voor de leeuwen gegooid. Hij bereikte in 1980 met Ajax de halve finale van de Europa Cup. Een half jaar later kwam hij voor het eerst in aanraking met zijn kwelgeest: Johan Cruijff. Die trainde als werkloze prof tijdelijk mee in De Meer, maar kon het niet laten zich met Beenhakkers werkwijze te bemoeien.
Zo daalde JC op een zonnige novemberdag in 1980 bij een 3-1 achterstand tegen FC Twente de eretribune af, nauwlettend gevolgd door een alerte cameraman van de NOS, om vervolgens naast de dienstdoende trainer plaats te nemen in de dug-out en al gebarend de Ajacieden op het veld naar een 5-3 zege te dirigeren. De arme Beenhakker zat erbij en keek ernaar. „Ik had die kleine natuurlijk een beuk moeten geven”, sprak hij later over die openbare vernedering.
In 1990 volgde een nieuwe, dit keer on zichtbare confrontatie tussen de twee tegenpolen. Cruijff was door een meerderheid van de Oranje-selectie voorgedragen als bondscoach op het WK in Italië, maar technisch-directeur Rinus Michel koos voor ‘Beenhakkers’, zoals hij hem noemde. Het WK verliep desastreus , de EK-helden van 1988 waren niet vooruit te branden, ze namen de ongewenste bondscoach niet serieus.
„Ik wist dat ik het niet moest doen, maar was zo idolaat van Michels dat ik zijn verzoek niet kon weigeren”, verklaarde Beenhakker in NRC zijn mission impossible. Over de verslechterde relatie tussen Michels en Cruijff klapte hij in hetzelfde interview uit de school: „Michels zei in de auto op weg naar een wedstrijd: ‘Leo, doe het mij niet aan dat ik op mijn knieën naar Barcelona moet’.”
De sfeer in het Siciliaanse trainingskamp was om te snijden. Beenhakker leidde de training met een zonnebril op – er zou door een speler een asbak naar hem zijn gegooid – en in de verloren knock-outwedstrijd tegen West-Duitsland spuugde Frank Rijkaard in het gezicht van Rudi Völler. Jaren later noemde assistent Nol de Ruiter zijn bondscoachschap „een grote luchtballon”.
Zelf liet hij zich cryptisch uit over het dieptepunt in zijn trainersloopbaan. Hij repte over een verhuisdoos in zijn woonplaats Tienhoven waarin de geheimen zaten opgeborgen. In NRC zei hij: „Ik had op dat WK te maken met twee grote schaduwen: het Cruijff-syndroom en het EK van 1988.”
Beenhakker en eindronden: het was geen gelukkige combinatie. Zowel met Nederland, Polen als Trinidad & Tobago won hij geen enkele wedstrijd op een EK of WK, maar met de plaatsing van dat kleine Caribische land voor het WK leverde hij een prestatie van formaat. Het mondiale toernooi in Mexico van 1986 was hij tijdens zijn eerste dienstverband bij de KNVB op een haar na misgelopen door een Belgische tegengoal in de slotfase. Niet ondanks, maar dankzij Beenhakker. De slechte kopper John van Loen, een spits notabene, moest bij een verre ingooi de goede kopper Georges Grün bewaken. Het was in die periode dat hij de zieke bondscoach Michels mocht vervangen.
Landstitel Feyenoord
Als clubcoach behaalde Beenhakker na zijn glorietijd bij Real nog enkele successen. Zo hielp hij zijn grote liefde Feyenoord in 1999 na zes droge jaren aan de landstitel. ‘Leo, Leo’, klonk het uit tienduizenden kelen op de Coolsingel. Toen Feyenoord een jaar later in Stuttgart met 3-1 won van de plaatselijke VfB, vroeg een Duitse journalist wat er loos was met het Duitse voetbal. „Haben Sie eine Stunde”?, snoof Beenhakker. De return in Rotterdam wonnen de Duitsers daarna met 3-0.
„Ik heb als lulletje rozenwater alles uit mijn carrière gehaald”, sprak hij een paar jaar voor zijn dood in NRC. Het was een afscheidsinterview met een verbitterde Beenhakker, die vanuit zijn penthouse de Kuip bijna kon zien liggen, maar er sinds 2011 nooit meer heenging. Hij was er dat jaar als technisch-directeur met ruzie vertrokken en naar eigen zeggen gekleineerd door het management.
Hij liet zich in Rotterdam nog wel zien bij Sparta en Excelsior, maar sinds de corona-pandemie leidde wereldburger Leo Beenhakker een teruggetrokken, volgens intimi eenzaam bestaan ‘op Zuid’. „Heeft dat virus me toch maar mooi achter de geraniums gekregen”, sprak de man die zo graag in de schijnwerpers stond.
***
FOTO MICHAEL KOOREN, ANP/ VOETBAL INTERNATIONAL, BERT VERHOEFF
Leo Beenhakker in attività come allenatore (sopra e a sinistra).
A destra: Johan Cruijff scese dagli spalti nel 1980, quando
l'Ajax era in svantaggio per 3-1, per sedersi in panchina accanto a Beenhakker.
Don Leo, prototipo dell'allenatore in trench, ha anche arricchito il linguaggio del calcio
L'ex ragazzo della classe operaia di Rotterdam-Zuid ha vinto titoli con Ajax, Feyenoord e Real Madrid, ma come Ct della nazionale ha avuto meno successo.
“Allenamenti e chiacchiere sono tutte le armi che ho”, diceva.
"Ai Mondiali del 1990 ho dovuto affrontare due grandi ombre:
la sindrome-Cruijff e il Campionato Europeo del 1988"
11 Apr 2025 - NRC
Jaap Bloembergen
L'uomo che è stato il prototipo dell'allenatore di calcio non c'è più. Leo Beenhakker, morto giovedì all'età di 82 anni, fumava come un ossesso, mescolava in silenzio il caffè in una tazzina di plastica, indossava un lungo mackintosh con cintura, si passava le mani tra i capelli ondulati e arricchiva il gergo calcistico con espressioni che finivano nel (dizionario) Dikke van Dale. Come “generazione di patatine” e “la coppa dalle grandi orecchie”.
Leo Beenhakker era un cosiddetto Cios-man. Non aveva un passato da calciatore di alto livello, ma si è fatto strada come allenatore nel panorama internazionale attraverso l'accademia sportiva di Overveen. Quando gli è stato chiesto se questo background non gli avesse giocato brutti scherzi, ha risposto come sempre con arguzia: “Si può essere un buon lattaio anche senza essere stati una mucca”.
Beenhakker era un manager che andava d'accordo con le (future) celebrità. Quando lo sconosciuto adolescente Zlatan Ibrahimovic fece il suo scomodo debutto all'Ajax nel 2001, l'allora direttore tecnico rassicurò i critici. “Non preoccupatevi, quel ragazzo ha una buona testa, il resto verrà da sé”. Viceversa, il giovane Zlatan mostrava rispetto per il suo “scopritore”, che chiamava Scarface per quei solchi sul viso.
Al Real Madrid, quell'approccio personale ha funzionato bene alla fine degli anni Ottanta. Le stelle spagnole, argentine e messicane scappavano con lui, una pacca sulla testa e via. Dopo tre titoli nazionali, fu ribattezzato Don Leo, un soprannome che fu felice di adottare nei vent'anni successivi. Viaggiò in mezzo mondo, guadagnò una fortuna in Messico, Turchia e Arabia Saudita, per poi dire, dopo ogni nuovo ingaggio, che “potrebbe essere il mio ultimo trucco”. Non sono mancati nemmeno i cliffhanger nei suoi quasi 40 anni di carriera da allenatore.
Beenhakker, figlio di Rotterdam-Zuid, ha avuto un rapporto di amore-odio con l'Olanda. Nel 2003, ad esempio, è “fuggito” in Messico dopo essere stato minacciato e preso a calci dai tifosi del Twente mentre era in visita a Enschede come direttore tecnico dell'Ajax. All'epoca aveva anche problemi di vita privata, leggi: cuore infranto. E a chi gli chiedeva il perché della sua anonima avventura svizzera negli anni '90 nel modesto Grasshoppers, rispondeva: “Non mi dispiace affatto se il lunedì mattina trovo la mia macchina tutta intera”.
Ma preferiva essere sotto i riflettori al De Kuip o al Bernabéu. Negli anni aveva acquisito un atteggiamento disinvolta. Le sue frasi piuttosto piene sorvolavano sulle sue carenze tattiche. “Allenare e parlare, sono tutte le armi che ho”. "Una delle mie qualità è che riesco a convincere piacevolmente un giocatore a scendere in campo. Se non riesco a dialogare, sono perso, non ho chance".
Figlio di una madre vedova - il padre è morto in giovane età - e proveniente dal quartiere popolare di Charlois (pronuncia “sjaarloos”), il giovane Leo ha dovuto arrangiarsi da solo. Si è fatto strada attraverso Veendam, Cambuur e Go Ahead fino ai settori giovanili del Feyenoord prima e dell'Ajax poi.
Per i leoni
Ad Amsterdam viene gettato in pasto ai leoni, ancora giovane, nel 1978. Nel 1980 raggiunge le semifinali della Coppa Europa con l'Ajax. Sei mesi dopo, entra per la prima volta in contatto con il suo tormentatore: Johan Cruijff. Quest'ultimo, da professionista disoccupato, si allena temporaneamente al De Meer, ma non riesce a non interferire con i metodi di lavoro di Beenhakker.
In una soleggiata giornata di novembre del 1980, JC scese dagli spalti quando l'Ajax era in svantaggio per 3-1 contro il Twente, seguito da vicino da un attento cameraman della NOS, per poi prendere posto nella panchina accanto all'allenatore di turno e, gesticolando, dirigere i giocatori dell'Ajax in campo verso la vittoria per 5-3. Il povero Beenhakker rimase a guardare. “Avrei dovuto dare una bacchettata al piccoletto, ovviamente”, ha raccontato in seguito di quella pubblica umiliazione.
Nel 1990 seguì un nuovo scontro, questa volta invisibile, tra i due opposti. Cruijff era stato nominato dalla maggioranza della squadra oranje come Ct della nazionale ai Mondiali in Italia, ma il direttore tecnico Rinus Michel optò per “Beenhakkers”, come lo chiamava lui. Il mondiale andò male, gli "eroi" dell'Europeo 1988 non avanzarono, non presero sul serio l'indesiderato Ct.
“Sapevo che non avrei dovuto accettare, ma ero talmente idolatrato da Michels che non potevo rifiutare la sua richiesta”, ha spiegato Beenhakker a NRC della sua missione impossibile. A proposito del deterioramento dei rapporti tra Michels e Cruijff, nella stessa intervista ha sbottato: “Michels mi disse in macchina mentre andavamo a una partita: ‘Leo, non farmi questo, sennò mi tocca andare a Barcellona in ginocchio’”.
L'atmosfera nel ritiro siciliano era da urlo. Beenhakker dirigeva gli allenamenti con gli occhiali da sole - un posacenere pare sia stato lanciato contro di lui da un giocatore - e nella sconfitta negli ottavi di finale contro la Germania Ovest, Frank Rijkaard sputò a Rudi Völler. Anni dopo, l'assistente Nol de Ruiter definì la sua attività di allenatore della nazionale “una grande buffonata”.
Lui stesso si è espresso in modo criptico sul punto più basso nella sua carriera di allenatore. Ha parlato di uno scatolone da traslochi nella sua città natale, Tienhoven, in cui erano conservati i segreti. A NRC ha detto: “Ho dovuto affrontare due grandi ombre in quel mondiale: la sindrome-Cruijff e l'Europeo del 1988”.
Beenhakker e i gironi delle fasi finali: non è stata una combinazione felice. Sia con i Paesi Bassi sia con la Polonia e Trinidad & Tobago, non ha vinto nemmeno una partita né agli Europei né ai Mondiali, ma con la qualificazione mondiale del piccolo Paese caraibico ha compiuto un'impresa eccezionale. Nel 1986, durante il suo primo mandato con la KNVB (la Federcalcio neerlandese, ndr), aveva mancato per un soffio l'accesso al torneo mondiale in Messico a causa di un controgol belga nelle fasi finali. Non nonostante, ma grazie a Beenhakker. Il povero John van Loen, un attaccante, dovette fare da guardia al bravo Georges Grün su una rimessa laterale. Fu in quel periodo che gli fu permesso di sostituire il malato allenatore nazionale Michels.
Il titolo nazionale al Feyenoord
Come allenatore di club, Beenhakker ottenne altri successi dopo i giorni di gloria al Real. Nel 1999, ad esempio, aiutò il suo grande amore Feyenoord a rivincere il titolo nazionale dopo sei anni. “Leo, Leo”, risuonò da decine di migliaia di gole sul Coolsingel (la principale arteria stradale del centro di Rotterdam, lungo la sponda destra del fiume Mosa, ndr). Quando, un anno dopo, il Feyenoord batté 3-1 a domicilio lo Stoccarda, un giornalista tedesco chiese cosa ci fosse di sbagliato nel calcio tedesco. “Haben Sie eine Stunde?” ("Ha un'ora di tempo?"), sbuffò Beenhakker. Al ritorno a Rotterdam i tedeschi vinsero per 3-0.
“Ho fatto di tutto per essere un cazzone”, disse a NRC qualche anno prima della sua morte. Era un'intervista d'addio con un Beenhakker amareggiato, che poteva quasi vedere Kuip dal suo attico, ma non ci era mai andato dal 2011. Quell'anno se n'era andato da direttore tecnico con un litigio e, a suo dire, sminuito dalla dirigenza.
Si faceva ancora vedere a Rotterdam allo Sparta e all'Excelsior, ma da quando è scoppiata la pandemia del coronavirus, il cittadino del mondo Leo Beenhakker ha condotto un'esistenza solitaria e, secondo i suoi amici, “a Zuid”. “Quel virus mi ha portato a star dietro ai gerani”, disse l'uomo che (un tempo, ndr) amava tanto stare sotto i riflettori.
Commenti
Posta un commento